Maar voor hen die de slechte daden begaan is de vergelding voor een slechte daad iets overeenkomstigs; zij zullen met vernedering overdekt worden. Zij hebben tegen God geen beschermer. Het is alsof hun gezichten bedekt zijn met stukken van de duistere nacht. Zij zijn het die in het vuur thuishoren; daarin zullen zij altijd blijven.