12كَذَّبَت قَبلَهُم قَومُ نوحٍ وَعادٌ وَفِرعَونُ ذُو الأَوتادِSofjan SiregarVóór hen loochende het volk van Nôeh, en (het volk van) de 'Âd en Fir'aun, de bezitter van de pinnen (macht).