En Salomo glimlachte op die woorden, en zeide: O Heer! geef dat ik dankbaar zij voor uwe gunst, waarmede gij mij en mijne vaderen hebt begunstigd, en dat ik moge doen wat recht is en u behaagt; en leid mij door uwe genade in het paradijs, onder uwe dienaren, de rechtvaardigen.