Of zijt gij zeker, dat hij u niet nog eens, ten tweeden male, tot de zee zal terugbrengen; dat hij geen hevigen wind tegen u zal zenden en dat hij u niet zal doen verdrinken, omdat gij ondankbaar zijt geweest? Maar dan zult gij niemand vinden, die u in dat ongeluk tegen ons kan verdedigen.