Ieder van hen heeft engelen, die elkander wederkeerig opvolgen, zoowel vóór hem als achter hem geplaatst; zij waken op Gods bevel over hem. Waarlijk, God zal zijne genade, die op de menschen rust, niet veranderen, tot zij de geneigdheid hunner zielen door zonde veranderen. Als hij hen wil straffen, kan niets hem dat verhinderen; naast hem hebben zij geen beschermer.